U bent hier: HomeGeschiedenis → De Kayaerdmolen

Van 1746 tot aan de Eerste Wereldoorlog was de Kayaerdmolen bezit van de familie De Jonckheere. In 1868 werd Elise De Jonckheere nog in het molenhuis geboren. In 1916 tenslotte werd hij vernield door de Duitsers.

Het Octrooi

Op 7 november 1633 krijgt Charles Van der Meersch[1] de toelating van Jacques de Noyelles, heer van Staden en Westrozebeke, een nieuwe windmolen te bouwen op de “Cayersberch” te Staden. De molenaar moest jaarlijks 3 gulden cijns[2] betalen.

Het octrooi met de bepalingen wordt uit naam van de vorst getekend door Jacques de Noyelles. De molen werd gebouwd met de toelating van de Graaf Jean de Carnin, Heer van Staden.

Octroy de moulin

Nous Messire Jacques de Noyelle, Comte de Croix, Viscomte de Nielles, Baron de Maldeghem, Guyse, Coutry, etc. chef des domains, et finanses du Roy, Gouverneur Capne et souverain Bailly du Chasstau de la Motte au Bois de Nieppe, grand ecuyer et veneur de la Challenie de Cassel et commissaire au renouvellement des lois des Flandres etc.[3]

Aians veu la reqète de Charles van der Meersch tandante aux fins de povoir eriger un nouveau Moulin à vent en nre village de Staden, sur certain place nommee le Cayersberch, abboutant du cotte d‘oost les terres du Sr Pierre Du Chastel, Sr de Triols, du cotte de west celles de l‘eglise aux Staden, et Jaecques Maes, avons pour bonnes raisons, a nous cognues, permis et accorde aux Vandermeersch, comme luy permettens, et accordions par ceste, la erection moiennant nous payer trois florins par an de recognoissance.

Faict a Bruxelles VIIe Novembre XVIe trente trois, soubs nre seing manuel, et petit cachet armoie de mes armes, et était signes Jacques de Noyelle et cachetté avec un cachet.[4]

Volgens het verslag van Henri De Jonckheere is de molen door de permanente oorlogstoestand uiteindelijk slechts gebouwd in 1677 (“‘t geen om oorlog en slechten tijd maar uitgevoerd en wordt in 1677”), maar een kaart uit 1641 toont de molen al als Cayaersbergh molen[5].

De oudste vermelding van de Kayaerdmolen, hier op een kaart uit 1641 vermeld als Cayaersbergh molen.
De Kaeyaerdmolen op een kaart uit 1641[5]

Vlaanderen in die tijd

Het graafschap Vlaanderen maakte als één van de 17 provinciën in de jaren 1600 deel uit van de Habsburgse Nederlanden (1482-1795). Van 1556 tot 1713 spreekt men voor deze streken ook van de Spaanse Nederlanden. In 1555 werd Filips II immers landheer van de Nederlanden, maar vanaf 1556 werd hij ook koning van Spanje.

In 1713 ging het bestuur over naar de Oostenrijkse tak van het huis Habsburg en werd er tot 1795 vaak van Oostenrijkse Nederlanden (of in het Latijn Belgium Austriacum) gesproken, soms ook wel keizerlijke Nederlanden, omdat de Habsburgse landsheer dan meestal ook keizer van het Heilige Roomse Rijk was, waartoe Vlaanderen nog behoorde.

De Habsburgse Nederlanden.
De Habsburgse Nederlanden [6]

Vanuit het noorden kwam er groot verzet tegen de Spaanse overheerser, waardoor de tachtigjarige oorlog (1568-1648) tussen de Nederlanden en Spanje uitbrak. Midden in deze oorlog, in 1581, scheidden de Noorderlijke Nederlanden zich af van de rest. Vanaf dan wordt de rest van wat de Spaanse Nederlanden waren ook wel Zuidelijk Nederlanden genoemd.

Wat betreft de periode van de bouw van de molen zijn de namen (Graafschap) Vlaanderen, Habsburgse Nederlanden, Spaanse Nederlanden en Zuidelijke Nederlanden dus synoniemen.

“Oorlog en slechten tijd”

Er is inderdaad oorlog, en er zijn slechte tijden voor de Vlamingen. De Zuidelijke Nederlanden vormen het decor van de invallen van “De Republiek” (ofwel de Noordelijke Nederlanden, onder Willem van Oranje) gedurende de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Maar van 1618 tot 1648 woedt ook de Dertigjarige Oorlog, waar onder andere Spanje en het Heilige Roomse Rijk betrokken partijen zijn. En dus ook nu weer zijn er legers die slag komen leveren in Vlaanderen.

In de tweede helft van de 17e eeuw krijgt Vlaanderen dan nog eens te maken met de annexatiepolitiek van Lodewijk XIV. Om makkelijker te verdedigen grenzen te hebben aast Frankrijk op de Zuidelijke Nederlanden. Willem III heeft echter liever een zwak Habsburg rijk ten Zuiden, en in 1672 breekt de Hollandse (of Frans-Nederlandse) Oorlog uit.

De oorlog eindigt min of meer in een patstelling, maar op 10 april 1677 verliest Willem III de slag van Kassel (toen Vlaanderen, nu Frankrijk). In de daaruitvolgende Vrede van Nijmegen uit 1678 geeft Frankrijk Kortrijk en Oudenaarde terug, maar verkrijgt het (delen van) het huidige Frans-Vlaanderen, alsook Ieper, Waasten en Poperinge.

De Kayaerdmolen

Het is vermoedelijk 1677 als de staakmolen[7] eindelijk gebouwd wordt. Het is een houten korenwindmolen, en staat op het hoogste punt van Staden, dicht bij de grens met Westrozebeke. Op oude kaarten vinden we verschillende benamingen voor de molen terug: Crayaertsbergmolen, Krayaertsberg Molen, Cayaertbergh Molen. In latere teksten valt de “berg” weg, en vinden we ook Kayaerdmolen, Keiaardmolen, Keyaertmolen, Kayaardmolen en Kayaartmolen.

De Kayaerdmolen op oude kaarten
De Kayaerdmolen op oude kaarten [8] [9] [10] [11]

Wat nu de uiteindelijke bouwdatum is, feit is dat de molen in het bezit blijft van de familie Vermeersch. Rond 1675 volgt Antoon zijn vader Charles op. Rond 1700 trouwt Antoons dochter Christine met Francis Dewachter. Hun zoon volgt hen op rond 1730. Zowel die zoon als diens vrouw moeten vroeg gestorven zijn, want ze lieten een minderjarige dochter Elisa Dewachter[12] na.

Daar er kosten zijn aan de molen - zo moet onder meer de staak vervangen worden - vinden de voogden van Elisa het het beste om de molen te verkopen.

De familie De Jonckheere

In juni 1746 koopt Adriaen François De Jonckheere de molen voor 800 pond grooten Vlaams[13]. Hij beschikt maar over de helft van het bedrag, en leent de rest. Bij de molen horen nog een huis en 10 gemeten[14] land. Adriaen kent de molen en de streek, want woont in de buurt van de herberg “De Wildeman”[15], zo'n 3 kilometer van de molen.

Molens werden meestal verhuurd. De enige huurder-mulder waar we weet van hebben is een zekere Tommelier, waarvan we alleen weten dat hij geboren is in 1740 en dat hij de molen huurde in de tweede helft van de 18e eeuw.

In 1766 wordt de molen gerestaureerd door Jacobus Cornelius Decadt, een molenaar uit Staden.

Rond 1770 gaat de molen over naar Jacobus Hyacintus, zoon van Adriaen. Jacobus had verschillende kinderen; drie dochters en waarschijnlijk vijf zonen. Drie zouden er met de Napoleontische oorlogen verdwenen zijn. Eén zoon is in het hospitaal van Christiana (het huidige Oslo) gestorven[17]. De twee overgebleven zonen zijn Karel en Petrus Jacobus (Pieter Jacob, geboren in 1782 of 1787).

Pieter Jacob blijft op de Kayaerd, en huwt Barbara Cécilia Bogaert, met wie hij vijf dochters en drie zonen heeft: Clement, Amand (geboren op 5 januari 1818) en Louis (geboren op 2 mei 1827). In 1837, 91 jaarlijk na de aankoop van de molen, betaalt Pieter Jacob eindelijk de resterende schuld af aan de familie Casier van Poperinghe, die de rentetitel geërfd had.

Het is Amand die een half jaar na het overlijden van zijn moeder de molen overneemt, meer bepaald op 11 februari 1867. Zijn vader was toen al bijna 7 jaar dood. Amand trouwde met Louise De Cock, waarmee hij 3 zonen en 3 dochters krijgt. Na het overlijden van Louise, huwt hij met Rosalie Bondu, waarmee hij nog 4 kinderen heeft.

Amands broer Louis wordt bakker, maar koopt later ook een molen. Louis krijgt 9 kinderen: Félicie, Emma, Elise (die later trouwt met Emile Vanbiervliet), Celine, Germaine (dame Marie-Ursule), Hermine, Julia, Alix en Jérôme.

Bij het overlijden van Amand op 18 maart 1891 erven zijn weduwe en kinderen. Op 10 maart 1892 komt de molen toe aan Cyriel Clement De Jonckheere, zoon van Amand en zijn eerste vrouw. Op 9 juni 1892 verkoopt hij de molen opnieuw aan zijn stiefmoeder, Rosalie Octavie Bondue, weduwe van Amand.

Het zijn nu Cyriel en Henri, kinderen van Amand en Rosalie, die in 1891 of 1892 de laatste mulders van de Kayaardmolen worden.

De Eerste Wereldoorlog

Bij de doortocht van de Duitsers wordt de molen beschoten op 19 oktober 1914, maar de beschadigde kast blijft nog overeind staan. Nog in 1914 worden de De Jonckheeres door het Frans legerbeheer gedwongen huis en erf te verlaten om op vreemde bodem een onderkomen te zoeken. De familie vindt gedurende de oorlog onderdak in Saint-Béhaire-lez-Blos in Loire et Cher.

Tot in 1916 dient de molen als uitkijkpost voor de Duitsers. Ze hadden diep onder de dam een “Zentrale” ingericht. In het ondergronds bouwwerk kwamen de telefoonleidingen samen en er waren 17 verschillende batterijen opgesteld. Onder de molenwal en het hof was op 12 meter diepte een gang gehouwen. Deze gang was 135 meter lang, 1,80 meter hoog en 1,20 meter breed. Hij bezat 4 uitgangen met elk 32 treden. Aan de ene zijde van die gang waren 8 kamers en langs de andere 7. Ze maten elk ongeveer 4 op 5 meter en hadden dezelfde gewelfhoogte als de gang. Die kamers waren als slaapgelegenheid ingericht. Drinkwater was er ook voorhanden. Hier ligt de grondwaterlaag - kwelm - op 14 meter, dus in de 12 meter diepe oorlogskrocht was het water op 2 meter te bereiken. De plaats was goed gekozen om als uitkostpost te dienen. Van op de molen die boven alles uitstak kon men alles overzien: van de zee in het noorden, de heuvels in het Heuvelland en Frans-Vlaanderen in het westen, de heuvels aan de Schelde in het zuiden en ten oosten het platteland.

De Kayaardmolen nadat hij beschoten was door de Duitsers in 1914
De Kayaardmolen nadat hij beschoten was door de Duitsers in 1914. [18] [19] [20]

De Duitsers aanzien de molen echter als een mikpunt van de geallieerde artillerie. In juni 1916 wordt beslist de gehavende molenkast neer te halen. Daarvoor werd een dertigtal Russische krijgsgevangenen naar de Keiaard gestuurd om er de windmolen omver te trekken. Een zwaar lang touw werd aan de molen geboden, maar hoe de mannen ook uit alle macht trokken, de molen wilde niet omvallen. Eindelijk kwamen zij op de gedachte een kruisplaat door te zagen en de molen kantelde dan bijna vanzelf om.

Van de 89 windmolens die je kon zien vanuit de kijkgaten van de Kaeyaerdmolen, bleven er na de oorlog slechts 35 over. De rest had de oorlog niet overleefd.

De windmolen werd niet herbouwd. Wel werd in de jaren 1920 een mechanische maalderij met gasmotor opgetrokken die Henri De Jonckheere (zoon van Amand en Rosalie Bondue) tot kort na de tweede wereldoorlog in werking hield.

Het is deze Henri van de Kaeyaerd die het verslag over de molen, waaruit hier geput is, schreef.

Bronnen, noten en/of referenties

De voornaamste bron van deze geschiedenis is het verslag van Henri De Jonckheere, die zelf nog mulder geweest is van de molen. Hij had ook veel materiaal in zijn archief, maar dit ging helaas allemaal verloren in 1914. Alle informatie komt dus uit zijn geheugen, en het is dus waarschijnlijk dat er fouten in data, namen, of andere details geslopen zijn.

Een andere belangrijke bron, die ook steunt op het verslag van Henri De Jonkcheere, maar ook nog andere bronnen vermeldt, is de website Molenecho's.

[1] In de oorspronkelijke tekst van het octrooi staat Charles van der Meersch. In latere teksten vinden we hem ook terug als Karel, terwijl de familienaam ook geschreven wordt als Vandermeersch of soms gewoon Vermeersch.

[2] De cijns of tyns is een aan onroerend goed gerelateerde jaarlijkse betaling aan de grondheer. Meestal betreft het landbouwpercelen, maar soms ook andere onroerende zaken, zoals molens. Zie Wikipedia.

[3] In een boek uit 1626 vinden we inderdaad volgende beschrijving van diezelfde Jacques de Noyelles: Mer Jacques de Noyelles, grave van Croix, burchgrave van Nyelles, baron van Maldeghem, capitein ende hoochbailliu van 't casteel te Walle ende Bosch van Nieppe, enz.

[4] Overgenomen uit het verslag van Henri de Jonckheere.

[5] Het verslag van Henri De Jonckheere over de molen spreekt van de bouw in 1677. Een kaart uit 1641 van de Kasselrij Ieper, gemaakt door Joan Blaeu, toont de molen al als Cayaersbergh molen. Misschien werd de molen toch vroeger gebouwd dan 1677. Of steunde de kaart niet alleen op reële informatie, maar ook op gegevens zoals het octrooi, en zette de kaartmaker de molen al op de kaart.

[6] Kaart publiek domein, zie Wikipedia.

[7] De staakmolen of standerdmolen is het oudste type windmolen in de lage landen. Karakterestiek is de staak of standerd van 60-80 cm dik. De molenkast rust voornamelijk op die staak. Zie Wikipedia voor meer informatie.

[8] Kaart 1: Uit “Carte Particuliere des environs de Menin, Courtray, Ypre, Dixmude et Deynse” van Eugène Henry Fricx (1644-1730), gepubliceerd in 1710. Bron Moll's map collection.

[9] Kaart 2: Uit “Flandriae Comitatus Pars Septentrionalis”, van Nicolaes Visscher (1618-1679), gepubliceerd tussen 1715 en 1730. Bron Moll's map collection.

[10] Kaart 3: Uit “Flandriae Comitatus Pars Media” van Nicolaes Visscher (1618-1679), gepubliceerd tussen 1715 en 1730. Bron Moll's map collection.

[11] Kaart 4: Uit “Comitatus Flandriae Universe in Ditiones Peculiares Distinctae”, van Reinier Ottens (1698-1750), uitgegeven tussen 1725 en 1750. Bron Moll's map collection.

[12] Het verslag van Henri De Jonckheere spreekt alleen over Elisa, maar Molenechos spreekt van twee wezen.

[13] De gebruikte munteenheid was de Vlaamse Pond, die onderverdeeld was in 20 schellingen, of 240 groten. Ze stond ook gelijk aan 6 gulden, wat ons een idee geeft van de cijns die betaald moest worden voor het gebruik van de molen. De 800 pond komt overeen met 16,000 goudfrank, dwz Belgische Frank van voor de Eerste Wereldoorlog (zie weer Molenechos). Zie ook dit overzicht van Oude munteenheden en maten in Vlaanderen. De munt werd gebruikt tot 1795.

Volgens de Nationale Bank kwam 1.000 frank overeen met 4.000 Euro, wat de prijs van de molen dus op 64.000 Euro brengt. Ter vergelijking, een gemiddeld dagloon in 1846 was minder dan 2 fr. De molen zou dus een 44-tal jaarlonen gekost hebben, of met inflatie waarschijnlijk een 30 à 35 jaarlonen.

[14] De gemet was een oppervlakte maat met verschillende waarden. In de kasselrij Ieper was dat 4409,87 m2 (zie Wikipedia). Het stuk grond was dus 44.098,70 m2, of zo'n 4,4 hectare.

[15] De afspanning is nu een hoeve, gelegen in de Westrozebekestraat 45 in Staden. Zie https://inventaris.onroerenderfgoed.be/. De ligging van de molen komt overeen met de huidige Kleine Veldstraat 65, Staden.

[16] Prentkaart uit 1910, Collectie Donald Vandenbulcke, Staden.

[17] Deze De Jonckheere was ingelijfd in het legerkorps van Maarschalk Bernadotte. Die had tot doel de Zweden en Noren te beletten de linkerflank van Napoleon aan te vallen bij zijn veldtocht naar Rusland.

[18] Collectie Ton Meesters, Breda - uitgegeven als prentkaart in 2014 door Stichting Levende Molens, Roosendaal.

[19] Collectie Donald Vandenbulcke, Staden.

[20] Verzameling Ons Molenheem.