De molen die het langst in het bezit was van de familie De Jonckheere, was de Kayaerdmolen. Vanaf de aankoop door Adriaan De Jonckheere in 1746 totdat ze in 1916 vernietigd wordt, blijft ze in de familie. Jacobus Hyacinthus volgt zijn vader Adriaan op, daarna gevolgd door Petrus Jacobus (“Pieter”).
Van de kinderen van Pieter waren er verschillende door het molenvirus gebeten. Amandus was degene die de Kayaerdmolen overnam van zijn vader, daarna ging ze over naar zijn kinderen.
Maar Amandus‘ broer
Louis De Jonckheere.
Petrus Ludovicus (“Louis”), die dan bakker is in Staden, koopt in 1870 de Roosebekemolen van de weduwenaar Joannes Franciscus Dedie.
Blijkbaar wordt de molen verhuurd, want rond 1900 geeft zijn zoon Jérôme het huur- contract van de molen over aan de familie Delva.
Louis krijgt in 1902 de toestemming van de Bestendige Deputatie van de provincie West-Vlaanderen tot de plaatsing van een dieselmotor, vervaardigd in de "Ateliers de Bruxelles" van het type ‘Nagel’ met een vermogen van 12 pk.
In 1912 wordt de molen doorverkocht aan de kinderen De Jonckheere. De akte vermeldt Marie, Emma, Germaine (Dame Marie Ursule), Félicie, Alix, en Jérôme. De enige die niet vermeld wordt, is Elise.
De molen wordt door Duitse soldaten op 20 oktober 1914 in brand gestoken, een dag na de beschieting van de Kayaerdmolen. Het torenkot[1] wordt uiteindelijk in 1917 vernield.